02 September 2013

Faulx bourdon

Faulx bourdon

 

inleiding;

Je moet weten dat de meerstemmigheid  zoals wij die kennen in west europa is voort gekomen uit het musiceren in parallelle intervallen. De oorzaak daarvan is terug te voeren tot de Griekse en Romeinse oudheid. De orgels die in de theaters werden gebruikt waren voorzien van mixturen waardoor de melodie in parallellie ten uitvoer werd gebracht. Waarom? Om tijdens een openluchtuitvoering de klank van het instrument meer draagkracht te geven en andere oorzaak is, dat vooral de Grieken en in tweede plaats de Romeinen in hun muziektheorie nauwgezette instructies hebben gegeven over die intervallen, die goed samenklonken:De priem (unisono), Het octaaf, de reine kwint, de reine kwart, het quindeciem (dubbeloctaaf), het duodeciem (octaaf + kwint). Deze intervallen werden door de Grieken als consonans betiteld. De overige intervallen waren als dissonantes beschouwd.

Faburden:

Ik wil beginnen met een compositiemodel die zijn oorsprong vind in Engeland; De Fa burden en die later op het vaste land Faulx bourdon wordt genoemd.

De Faburden wordt voor het eerst beschreven in: The Description of Wales by Geraldus Cambrensis (1147-1220) Book I Chapter XIII: Of their symphonies and songs:

 

“In their musical concerts they do not sing in unison like the inhabitants of other countries, but in many different parts; so that in a company of singers, which one very frequently meets with in Wales, you will hear as many different parts and voices as there are performers, who all at length unite, with organic melody, in one consonance and the soft sweetness of B flat. In the northern district of Britain, beyond the Humber, and on the borders of Yorkshire , the inhabitants make use of the same kind of symphonious harmony, but with less variety; singing only in two parts, one murmuring in the base, the other warbling in the acute or treble”

De uitvoeringspraktijk is geïmproviseerd maar de regels voor de afwisseling van consonanten en dissonanten worden beschreven in de traktaten als

Schoilica enchiriadis, Musica enchiriadis (beide ca 900) Beide werken zijn lang aan Hucbald  toegeschreven.. Het werd samen met andere geschriften in Martin Gerberts Scriptores de Musica gepubliceerd en bevat een volledig muziekwetenschappelijk systeem en instructies aangaande muzieknotatie. Het blijkt nu een halve eeuw na het overlijden van Hucbald te zijn geschreven door een anoniem gebleven auteur uit het eind van de 10e eeuw die in de vakliteratuur bekend staat als Pseudo-Hucbald. In deze werken worden voor de eerste keer de vroegste vormen van meerstemmig musiceren uitvoerig behandeld (organum (wanneer er twee verschillende stemmen gelijktijdig samenklinken noemt men dit Organum)  en diafonie (algemene aanduiding voor een kwart en  kwintorganum ). Kenmerkend hiervoor zijn kwintparallellen (zie voorbeeld) en octaafverdubbeling.

Micrologus van Guide van Arezzo (geboren rond het jaar 990 en overleed te Avellano op 17 mei 1050)(geschreven omstreeks 1027).

In hoofdstuk 18 van zijn micrologus geeft Guido voor het tot stand brengen van`diafonia`. De term wordt als volgt gedefinieerd: `Een diaphonia klinkt als een scheiding van meestal twee gelijktijdig optredende stemmen; dit noemen we organum`. Guido vervolgt: `omdat de afzonderlijke tonen toch als verschillende tonen samenklinken en, hoewel verschillend van klank, toch overeenkomen`,

Ad organum faciendum (circa 1100)Hierin wordt verteld dat de `vox organalis` (de lagere, toegevoegde, tegenstem in het middeleeuwse organum: zie v.b. A) door de eeuw heen een meer sierlijke  en hoger register had gekregen dan de oorspronkelijke melodielijn.

Het lied, de eerste stem, de vox prinicipalis, werd beschouwd als heilig en kon daarom niet worden veranderd maar de vox organalis was vrijer (zie v.b. B). Later worden de noten van de lagere melodielijn, de vox organalis, langer aangehouden worden en de bovenstem meer uitweid en hier spreekt men van een melismatisch organum (zie v.b. C)

A

Hier wordt een  oorspronkelijke gregoriaanse melodie, de Vox principalis, begeleid met een onderkwart, de Vox organalis ; parallel organum

B

Bij het zwevend organum kan de Vox organalis op dezelfde toon beginnen en eindigen als de Vox principalis.

C

Dit organum heeft een melismatische Vox organalis. In de Vox principalis (de tenor), klinkt de originele melodie met lange notenwaarden. 

 De geïmproviseerde muziek loopt spoedig achter bij de gecomponeerde muziek waarin vanaf 1140 alle intervallen geoorloofd lijken te zijn. Twee van de bekendste componisten en vertegenwoordigers van de in de 12e en 13e  eeuw ontstane Notre Dame school waren Leoninus (ca. 1150-1201, Frankrijk) en Perotinus (ca. 1170-1246, Frankrijk)en in deze tijd onstaan en de drie en vierstemmige organums. De regels omtrent de stemvoering werden door de bovengenoemde componisten afgewezen. De kwint-oktaaf samenklank blijft echter voor het begin van het stuk en het einde van een periode of zinsdeel de norm.

Lijntoelichting 2: 5/8Hieronder een voorbeeld van Perotinus; een vierstemmig organum:

Lijntoelichting 2: 5/8

In het Engeland van de 13e eeuw is er een uitvoeringspraktijk die het probleem van de spanning tussen de consonante en dissonante samenklanken oplost.

Lijntoelichting 1 (rand en accentlijn): 8 6 6 8 6 6 6 6 8 6 6 6 6 8
 

Lijntoelichting 1 (rand en accentlijn): 5 3 3 5 3 3 3 3 5 3 3 3 3 5Lijntoelichting 1: 3 3 5 3 5 3 3 3 3 3 3 3 5Lijntoelichting 1 (rand en accentlijn): 6 6 6 8 6 6 6 8 6 6 6 6 8 8Lijntoelichting 1 (rand en accentlijn): 3 3 3 5 3 3 3 3 5 3 3 3 5 5 Lijntoelichting 1 (rand en accentlijn): 6 6 8 6 6 6 6 6 6 6 6 6 8

Na de opening net een kwint-oktaaf verkleint het onderste interval, de faburden en de mean, van een kwint tot een terts en het interval van de faburden en de treble van oktaaf naar een sext waardoor er nu een terts-sext akkoord is ontstaan.

Het interval tussen de mean en de treble is een reine kwart. De tertsen tussen de faburden en de mean kunnen afwisselend groot of klein zijn afhankelijk van de modaliteit van het stuk

Aan het eind van een zinsdeel of periode spreidt de samenklank weer naar een kwint-oktaaf.

Het compositiemodel of techniek wordt faburden genoemd. De uitvoeringspraktijk is vrij simpel te realiseren. De partij is eenstemmig genoteerd en deze wordt gezongen zoals hij geschreven staat; deze partij heet de mean (mene). Een tweede zingt de zelfde melodie maar dan een kwart hoger dan genoteerd staat en deze heet de hautain of treble. De derde partij, de bourdon, leest de genoteerde partij een terts hoger behalve de priem aan het begin van het stuk of aan het eind van een slotdeel of een  periode maar hij zingt het geheel een kwint lager, waardoor de boventertsen als ondertertsen klinken en de priemen als onderkwinten en daarmee is hij de laagst klinkende partij.

Op het vaste land komen we ook het gebruik van parallelle kwarten tegen maar het regelmatige gebruik van  tertsen zoals in die van de faburden tussen de maen en de bourdon vinden we alleen op het Britse eiland. Volgens Geraldus Cambrensis in zijn: The Description of Wales by (1147-1220) Book I Chapter XIII: Of their symphonies and songs (zie boven),

moet de oorsprong van de faburden worden gezocht in Wales en Noord Engeland waarbij hij vermoed dat met de invasies van de Noren en de Denen de betreffende stijl wordt geïntroduceerd in Brittanië

Belangrijk om te vermelden is dat rond 1280 de grote en kleine terts consonant verklaart worden door een Engelse theoreticus en monnik genaamd Walter Odington deze consonant verklaring vind op het europese vaste land pas plaat rond 1558 door de italiaan Gioseffe Zarlino.

Het was niet gebruikelijk een faburden uit te schrijven omdat het een uitvoeringspraktijk was, men zong zijn eigen partij vanaf een eenstemmige notatie. Pas in de 14e eeuw zijn er enige genoteerde faburdens te vinden. Een voorbeeld van een uitgeschreven faburden is het Salvator mundi domine. Dit is een meerstemmige zetting van de 12e eeuwse  pinksterhymne Veni creator spiritus . De oorspronkelijke melodie ligt, met de nieuwe text, als maen in het midden. Daarboven ligt de hautain en onderaan de bourdon.

Compositie opdracht

- Je kunt een bestaande melodie nemen of er zelf een maken voor het componeren van een faburden zetting; deze melodie wordt de maen van het stuk.

- Schrijf boven de maen de hautain uit in reine kwarten.

- Voeg de bourdon toe met voornamelijk tertsen onder de “maen” en gebruik als afsluiting van een periode of als afsluiting een kwint onder de maen. Dwz aan het begin en eind en daar waar je het muzikaal te verantwoorden vind.

Lijntoelichting 1: 8 6 6 8 6 6 8 6 6 6 8 6 6 5 8 6 6 8 6 6 6 8 6 6 6
 

Lijntoelichting 1: 5 3 3 5 3 3 5 3 3 3 5 7 3 2 5 3 3 5 3 3 3 5 3 3 3 3Example of fauxbourdon. This is the opening portion of Ave Maris Stella, the Marian Antiphon, in a setting by Guillaume Dufay, transcribed into modern notation. The top and bottom lines are freely composed; the middle line, designated "fauxbourdon" in the original, follows the top line but exactly a perfect fourth below. The bottom line is often, but not always, a sixth below the top line; it is embellished, and reaches cadences on the octave.

Enlarge

 

 

 

 

Een voorbeeld van een Faulxbourdon. Dit is de opening van Ave Maris Stella een Maria antifoon door Guillaume Dufay.

Gerald van Wales (ook wel Gerald de Barri en Giraldus Cambrensis) studeerde in Parijs en diende als Archdeacon van Brecknock. In service of Henry II of England he visited Ireland, a journey which resulted in the writing of Topographia Hibernica ("Topography of Ireland") and Expugnatio Hibernica ("Conquest of Ireland"). In dienst van Hendrik II van Engeland bezocht hij Ierland, een reis die resulteerde in het schrijven van Topographia Hibernica ( "Topografie van Ierland") en Expugnatio Hibernica ( "Conquest van Ierland"). He later toured his homeland and wrote Itinerarium Cambriae ("Itinerary of Wales") and Cambriae descriptio ("Description of Wales"). Hij toerde zijn vaderland en schreef Itinerarium Cambriae ( "Route van Wales") en Cambriae descriptio ( "Beschrijving van Wales").

 

Walter odington English music theorist andscientist. Engels muziek theoreticus en wetenschapper en benedictijner monnik. His treatise on music ( Summa de speculatione musice ) is the most systematic and comprehensive work of its period. Zijn tractaat over muziek (Summa de speculatione musice) is de meest systematische en volledige werk uit deze periode. The first four sections serve the musicus or theorist, the last two the performer; it covers chant, the ecclesiastical modes and discant. De eerste vier secties dienen de theoreticus, de laatste twee de uitvoerende.

 

Gioseffo Zarlino da Chioggia: http://www.xs4all.nl/~huygensf/zarlino.html

 

Comments

Log in to post a comment